Bosma, Minderheid in eigen land.

Het boek Minderheid in eigen land van Martin Bosma is een kritische evaluatie van de anti-apartheidsstrijd van het ANC en de steun die daar in Nederland aan is gegeven. In de kern is het een poging een gangbaar beeld van apartheidsstrijd in Zuid-Afrika te corrigeren. Het standaard beeld luidt ongeveer als volgt: Onder leiding van Nelson Mandela kiest het ANC in de jaren zestig voor de gewapende strijd. Dat geweld was noodzakelijk met het oog op de staatsterreur van het apartheidsregime. Na de vrijlating van Mandela kon er een begin worden gemaakt met een vredesproces. Door de rivaliserende Inkatha Vrijheidspartij (IFP) is nog geprobeerd de opmars van het ANC te stuiten, hetgeen resulteerde in een explosie van geweld in de aanloop naar de verkiezingen. Toch vonden in 1994 de eerste vrije verkiezingen plaats. Na een eclatante overwinning voor het ANC, kon Mandela de eerste president worden van de non-raciale Rainbow nation.

Volksoorlog
Wat zet Bosma hier tegenover? Zijn goed gedocumenteerde studie is voornamelijk gebouwd op twee recente studies. Ten eerste het boek People’s War van Anthea Jeffery van het Zuid-Afrikaanse Institute for Race Relations uit 2009. Ten tweede het boek External Mission van VU hoogleraar Stephen Ellis uit 2012. Aan de hand van deze auteurs betoogt Bosma dat het ANC niet primair streed tegen het apartheidsregime, maar vooral in een strijd verwikkeld was met meer gematigde partijen, met name de IFP en AZAPO. Ten tweede betoogt Bosma dat de meerderheid van de Nederlandse anti-apartheidsactivisten het gezichtspunt van het ANC overnam en zich solidair verklaarde met de gewelddadige strijd. Hiervoor baseert hij zich niet alleen op secundaire literatuur, zoals de dissertatie van Roelof Muskens (Aan de goede kant. Een geschiedenis van de Nederlandse anti-apartheidsbeweging 1960 – 1990), maar heeft hij– vooral ten aanzien van de Nederlandse omroepwereld – ook zelf archiefonderzoek gedaan.

Graag ga ik wat uitvoeriger in op het boek van Anthea Jeffery. Zij betoogt dat het geweld van het ANC een welbewuste keuze was en ideologisch ingebed in het concept van de volksoorlog. Toen communisten in het begin van de jaren zestig alle sleutelposities in het ANC bekleedden, ontstonden er intensieve contacten met de Sovjet-Unie, de DDR en China. Het meest bepalend was wel een bezoek aan Vietnam, waar de ANC-leiders zich hebben laten inspireren door het concept volksoorlog. Dit betekent dat er naast een politieke campagne een geweldcyclus wordt gecreëerd die het land op den duur onbestuurbaar zal maken. Dit gebeurt niet alleen door de oprichting van de militaire afdeling Umkhonto we Sizwe, maar ook door de gehele bevolking te mobiliseren en alle interne tegenstand te onderdrukken. In de praktijk betekende dit, dat het ANC er voor koos ook de zwarte bevolking die niet instemde met de gewelddadige revolutie te intimideren. Vanaf 1984 is er sprake van een golf van terreur die zich richt op zwarten en kleurlingen die zitting hebben in gemeenteraden, in overheidsdienst zijn etc. Bedrijven, werknemers en scholieren die niet meedoen aan stakingen of acties worden beschouwd als collaborateurs. Ze worden geïntimideerd en in veel gevallen vermoord.

Het grootste obstakel blijkt de IFP onder leiding van Buthelezi, die aanmerkelijk meer steun onder de bevolking had dan het ANC. In de loop van de jaren tachtig is vrijwel de gehele Inkatha-top uitgemoord en zijn vele duizenden aanhangers van Inkatha vermoord. In het bijzonder van het gruwelijke ‘autobanden’ ging een enorme intimiderende werking uit. Het autobanden betekende dat de veroordeelde een autoband gevuld met benzine werd omgehangen, die vervolgens werd aangestoken, waarna een langzame verbrandingsdood volgde. Honderden zwarten werden op deze wijze vermoord. Jeffery stelt het totaal aantal slachtoffers van de volksoorlog op 20.500, vrijwel allemaal zwarte burgers.

Een tweede belangrijke studie waarop Bosma zich baseert is External Mission van VU hoogleraar Stephen Ellis. Ellis heeft een vernieuwende bijdrage geleverd, met name waar het gaat om de oorsprong van de gewapende strijd van het ANC in relatie tot de revolutionaire ideologie. Zo heeft hij aangetoond dat Mandela aan de wieg stond van de samensmelting van het ANC en de Zuid-Afrikaanse communistische partij. Ook heeft hij aannemelijk gemaakt dat Mandela, anders dan hij zelf beweerde, wel degelijk kaderlid was van de communistische partij. Daarnaast heeft hij uitvoerig onderzoek gedaan in de Stasi-archieven en zo inzicht gegeven in de mate waarin het ANC op tal van vlakken gestoeld was op de repressieve methodes van de communistische regimes in Oost-Duitsland, de Sovjet-Unie en China. Geholpen door deze regimes kon het ANC beschikken over zwaar militair materieel en ontvingen ANC leden militaire training. In vele Afrikaanse landen had het ANC militaire trainingskampen. In de praktijk heersten daar anarchie en terreur. Het meest berucht was wel het martelkamp Quatro in Angola, ook wel bekend als het Buchenwald van het ANC. Omdat de buitenlandse bases relatief weinig konden ondernemen in Zuid-Afrika verlegden zij weldra hun activiteiten naar militaire operaties in andere landen en naar de georganiseerde misdaad.

Nederlandse solidariteit
Hoewel de groeiende invloed van het ANC grotendeels was gebaseerd op geweld en intimidatie, slaagt de partij er wonderwel in om in het buitenland uit te groeien tot de enige geloofwaardige vertegenwoordiging van het Zuid-Afrikaanse volk. Na de massieve steun uit Moskou, stromen in de loop van de jaren tachtig ook de Amerikaanse en Europese gelden binnen. Op het hoogtepunt ontvangt het ANC maar liefst honderd miljoen dollar per jaar. De succesvolle campagne van het ANC gaat ten koste van meer gematigde anti-apartheidsbewegingen. Inkatha voorman Buthelezi heeft consequent tegen de economische boycot van Zuid-Afrika gepleit, omdat deze voornamelijk de zwarte bevolking zou treffen. Ook de methode van het gewelddadige verzet, de massale schoolboycots waren niet de weg voor Buthelezi. Het is opmerkelijk dat de ANC-retoriek, als zou iedereen die niet deelnam aan de gewapende strijd een collaborateur zijn en een marionet van het apartheidsregime, ook door de Nederlandse activisten wordt overgenomen.

Bosma besteedt in dit verband ook aandacht aan de rol van de kerken. Kerkelijk activisme vond vooral plaats vanuit de Wereldraad van Kerken en actiegroep Kairos. Kairos koos partij voor het ANC. Uitgerekend een van de initiatiefnemers van het kerkelijk verzet tegen de apartheid, prof. Verkuyl, hekelt deze keuze: ‘Het is duidelijk een poging (…) om zo hard mogelijk aan het A.N.C. een monopoliepositie te geven (…) er is geen enkele reden voor Kairos om zich geheel te laten gebruiken door Sytze Bosgra c.s. voor deze unfaire en verschrikkelijk eenzijdige propaganda.’ De beperkte steun die Inkatha krijgt in Nederland wordt bestreden, soms zelfs met geweld. Op 19 oktober 1985 was het kantoor van de gereformeerde activiste Steenwijk het doelwit van een aanslag. De steun van de Hervormde Kerk voor het PCR programma van de Wereldraad aan het ANC wordt door Hebe Kohlbrugge gehekeld als een onaanvaardbare steun aan gewelddadig verzet.

Zuid-Afrika nu
Na de vrijlating van Mandela en de legalisering van het ANC in 1990 beginnen de onderhandelingen tussen de regering en het ANC. Dit betekent niet dat het geweld afneemt. Veel ANC strijders keren terug naar Zuid-Afrika en het ANC intensiveert juist de gewapende strijd. Niet alleen rechtse Afrikaners, maar ook de IDF, hebben geen vertrouwen in de uitkomst van het proces. Hun vrees is dat de verkiezingen zullen leiden tot alleenheerschappij voor het ANC. Tijdens de apartheidsstrijd werden blanke Zuid-Afrikanen ingedeeld in ‘verkrampte’ en ‘verligte’. Na 22 jaar ANC-heerschappij is de grootste groep die van de ‘ontnugterde’. De collectieve sector is ingestort, nutsbedrijven, gezondheidszorg, defensie en onderwijs zijn dramatisch verslechterd. Al deze problemen raken niet alleen de blanke Zuid-Afrikanen, maar evenzeer de grote meerderheid van de zwarte bevolking, de kleurlingen en de Indiërs.

Bosma gaat ook uitvoerig in op de beruchte ‘plaasmoorde’. Dat zijn overvallen op boerderijen van blanke Zuid-Afrikanen die vaak gepaard gaan met marteling en moord. Vanaf 1994 zijn er al zo’n vierduizend blanke Zuid-Afrikanen om het leven gebracht. Of hier van (dreigende) genocide gesproken kan worden is omstreden. Ook de typering van de strijd tegen Inkatha beschouwt Bosma als genocide, maar Jeffery gebruikt dat woord nadrukkelijk niet. Vast staat dat de situatie in Zuid-Afrika explosief is.

De verleiding van het goede
Op het hoogtepunt van de volksoorlog verschijnt de theologische verantwoording van de gewapende strijd in de vorm van het Kairos-document. Daarin wordt de Zuid-Afrikaanse staat geïdentificeerd met de duivel en de antichrist. Door verzoening uit te spelen tegen gerechtigheid, wordt geweld tegen de staat en collaborateurs gelegitimeerd. Achter dat woordje collaborateurs gaan de duizenden zwarten schuil die door het ANC zijn vermoord als obstakels voor de revolutie. Onder druk van de kairos, het beslissende moment, hebben velen ingestemd met dit beginsel of weggekeken van de realiteit. De filosoof Tzevan Todorov heeft in zijn boek Mémoire du mal, Tentation du bien het totalitaire geweld van de 20e eeuw geanalyseerd. Dat geweld kwam dikwijls voort uit verontwaardiging over onrecht en de wil een rechtvaardige samenleving te realiseren. Maar het goede heeft zo zijn eigen bekoring en kan in het tegendeel omslaan. Het boek van Bosma kan een aanzet zijn deze samenhang van goed en kwaad, solidariteit en terreur ook te onderkennen in de apartheidsstrijd.

Literatuur:
Martin Bosma, Minderheid in eigen land hoe progressieve strijd ontaardt in genocide en ANC-apartheid. Amsterdam 2015
Anthea Jeffery , People’s War. New Light on the Struggle for South Africa. Kaapstad 2009
Roeland Muskens, Aan de goede kant. Een geschiedenis van de Nederlandse anti-apartheidsbeweging 1960 – 1990. Dissertatie Universiteit van Amsterdam, 2013

Reactie op kritiek:

Op mijn bespreking van Martin Bosma’s boek Minderheid in eigen land (nr. 8 / 2016) hebben twee lezers gereageerd. Jilles de Klerk en Hans Schravesande lazen mijn bijdrage respectievelijk met verbijstering en ergernis. De critici verwijten mij dat ik niet vermeld heb dat Bosma in de epiloog betoogt, dat het lot van de Afrikaners – een minderheid in eigen land te zijn – ook autochtone Nederlanders zou kunnen treffen. Ik heb dit deel van het boek inderdaad niet besproken. Ik had het wel kunnen noemen, maar ik heb mij gericht op de analytische kern van het boek en de studies waarop Bosma zich beroept. Mijn conclusie is dat deze goed worden weergegeven. Dat Bosma vooral zou schrijven met het doel zijn politieke epiloog te rechtvaardigen, is mij niet gebleken. Een bespreking van de epiloog zou een zelfstandig artikel vergen. Bovendien zie ik die epiloog als een politieke of ideologische extrapolatie. In dezelfde lijn is het bijvoorbeeld voor linkse theologen gangbaar over Israël als een ‘apartheidsstaat’ te spreken. Je kunt erover discussiëren, maar heeft niet mijn prioriteit. Ik ben vooral geïnteresseerd in Bosma’s historische onderzoek.

De kern van dat betoog is overigens niet zo omstreden als de verbijstering van de respondenten zou doen geloven. In dit verband is het goed om het vraaggesprek dat Jeroen Pauw met Bosma had te memoreren. Pauw had aan de toenmalige PvdA minister Jan Pronk – die er in het boek behoorlijk van langs krijgt – gevraagd om te reageren. Pronk las het boek en liet Pauw weten dat hij er niets tegen in kon brengen: zo is het gegaan. (Dit interview is gemakkelijk op Youtube terug te vinden.)

Context
De Klerk verwijt mij dat ik geen oog heb voor de context van het ANC geweld. Maar context is hier juist alles! Er is een cesuur in de geschiedenis van het ANC. Die wordt gemarkeerd door de instroom van communisten, die vanaf 1960 de partij domineren. Ook binnen het ANC zit men in de maag met deze cesuur. Ofwel men accepteert dat de volksoorlog voluit tot de geschiedenis van het ANC behoort, ofwel men schrijft het geweld toe aan de communisten, maar daarmee erkent men dat er feitelijk sprake is geweest van een communistische overname. Mijn artikel gaat nadrukkelijk over de tweede periode.

Was het ANC dan de enige partij die zich te buiten ging aan geweld? Nee, er was ook het geweld van de politie en de veiligheidsdiensten. De Inkatha-partij kon er ook wat van. Maar dat geweld was toch wel van een andere categorie. Denk bijvoorbeeld aan de ANC- aanslag op de Koeberg kerncentrale in het stedelijk gebied rond Kaapstad. Dat was puur terrorisme met het oogmerk zoveel mogelijk burgers te doden. Ook de schoolboycots zijn zeer tekenend voor de ANC-methode. Daardoor is een hele generatie zonder onderwijs opgegroeid in een milieu waarin terreur, geweld en intimidatie legitiem werden geacht. Dat is niet de enige, maar wel een belangrijke oorzaak voor de escalatie van geweld in de Zuid-Afrikaanse samenleving na de apartheid.

Bijzonder naïef is de gedachte van De Klerk dat het zo erg niet geweest kan zijn met het ANC-geweld, anders had men in 1994 toch niet massaal op die partij gestemd? Maar het kenmerk van een revolutionaire voorhoede is nu juist dat rivaliserende partijen en organisaties worden uitgeschakeld. Zo zijn ook de bolsjewieken in de Russische revolutie aan de macht gekomen.

Onmenselijk regime
Ondertussen is juist bij De Klerk weinig besef van context te bespeuren. Het is één lange strijd, waarin ‘het onmenselijk apartheidsregime talloze slachtoffers maakte.’ Wat zijn talloze slachtoffers? De meest negatieve cijfers die de Waarheid- en Verzoeningscommissie (TRC) hanteert, hebben betrekking op 2.700 doden als gevolg van politiegeweld tussen 1960 en 1994. Vergelijk dat met het totaal aantal dodelijke slachtoffers. De TRC gaat uit van 21.000 slachtoffers in de periode tussen 1948 en 1994. Het overgrote deel van deze doden komt dus niet voor rekening van het regime. Bovendien viel het merendeel van deze slachtoffers (14.000) tussen 1990 en de verkiezingen van 1994. Toen waren alle apartheidswetten al geschrapt, Mandela was vrijgelaten en het ANC gelegaliseerd. De blanke bevolking besloot in 1992, middels een referendum, tot vrije verkiezingen. Dát is de context van Bosma’s bewering dat het ANC niet primair streed tegen de apartheid, maar om de politieke hegemonie, wanneer het blanke regime eenmaal gevallen zou zijn. Het waren vooral zwarten die door andere zwarten werden gedood. Natuurlijk kunnen we ons niet beperken tot een statistiek van dodelijke slachtoffers. Er zijn meer vormen van onrecht en geweld, maar het lijkt me wel een belangrijke graadmeter.

De Klerk acht het ANC-geweld gerechtvaardigd, verwijzend naar het gewapend verzet tegen het naziregime. Ik vind dit ongenuanceerd, maar de analogie is wel bruikbaar. In de geschiedschrijving van het Nederlandse verzet overheerste eerst een eenduidig beeld over wie goed en fout was. Latere onderzoeken nuanceerden dit beeld en toonden bijvoorbeeld aan dat in de nadagen van de bezetting ook veel criminelen opereerden onder het vaandel van het verzet. Een vergelijkbare historische verwerking van de gewapende strijd van het ANC is heel normaal en wenselijk.

Necklacing
De Klerk beweert dat het ANC het zogenaamde autobanden of necklacing heeft veroordeeld. Dit is niet waar. De ANC top was hierin steeds ambigu. Winnie Mandela heeft er zelfs expliciet toe opgeroepen. Het zou overigens een vergissing zijn, het autobanden als een uit de hand gelopen vorm van geweld te zien, die voor het ANC niet wezenlijk was. Het behoorde juist tot de revolutionaire logica om dit afschrikwekkende ritueel in stand te houden. Het volk werd een vorm van collectief geweld gegund, die tegelijk de paranoia en de angst zou aanwakkeren. Dit creëert precies het type samenleving waarin de partij oppermachtig is en elke daad van ‘recht’ het bewustzijn vergroot dat jij de volgende kunt zijn die als collaborateur kan worden aangemerkt.

De Klerk ziet geen noodzaak de geschiedenis van de apartheidsstrijd kritisch te herzien. Zelfs mijn voorzichtige aanbeveling dat Bosma’s boek als ‘uitgangspunt kan dienen voor verdere discussie’ gaat hem te ver. Schravesande erkent wel dat de steun aan het ANC problematische kanten had en dat er reden is om daarop kritisch terug te blikken. Als dat gemeend is, vind ik zijn kritiek op de besproken boeken niet begrijpelijk. Hij zet het boek van Anthea Jeffery zonder enige onderbouwing weg als ‘zeer omstreden.’ Hierin vergist hij zich zonder meer. Stephen Ellis werkt met hetzelfde concept van een volksoorlog, maar vindt dat het boek van Jeffery op bepaalde punten nuancering behoeft. De historicus R.W. Johnson prijst haar werk: er is geen historicus die zo grondig de archieven van de waarheid- en verzoeningscommissie kent; ‘Jeffery’s scholarship is beyond reproach.’ Het ongefundeerd in diskrediet brengen van wetenschappers, zoals onlangs nog gebeurde met socioloog Koopmans, maakt elk debat onmogelijk.

Bij De Klerk overheerst de neiging om het apartheidsregime te zien als het absolute kwaad. Schravesande gaat mee in het beeld van Mandela als moderne heilige. Hij vindt het ‘ubuntu’ denken nogal belangrijk. Ubuntu is een vast onderdeel in de bewieroking van Mandela, maar het speelt geen enkele rol in wetenschappelijk onderzoek naar het ANC. Op deze wijze is kritiek op het ANC onmogelijk. De strijd wordt niet beoordeeld in termen van goed en kwaad, maar is zelf tot criterium van goed en kwaad geworden.

Goed en fout
Zo demonstreren beide reacties juist ‘de verleiding van het goede’. Het is de verleiding de werkelijkheid te herleiden tot een eenduidige tegenstelling van goed en kwaad. De onderdrukker belichaamt het kwaad en de onderdrukte de goedheid in eigen persoon. Verzet en revolutie die onder deze premissen worden gerechtvaardigd leiden niet zelden tot nog meer slachtoffers. Vele zwarten waren slachtoffers van de apartheid, maar er waren ook de slachtoffers van de slachtoffers. Er waren de kleurlingen en Indiërs, die op geen enkele sympathie van het ANC hoefden te rekenen. Er zijn de tienduizenden blanken en arme immigranten die na 1994 zijn vermoord; in veel gevallen slachtoffers van zwart racisme.

Wanneer christenen of kerken de revolutie prediken, zullen ze dat zeer behoedzaam moeten doen. Een voorbeeld van hoe het niet moet, trof ik aan bij Huub Oosterhuis. Uitgerekend aan een van meest harteloze kopstukken van het ANC, Winnie Mandela, droeg hij een ‘bijbels lied’ op, waarin hij haar op één lijn zet met de richteres Deborah:

(…) Tot jij opstond,
Deborah Winnie,
opstond, moeder
in Afrika,
en lachte
de lach van je schoonheid en recht,
de trotse razend makende lach
van je droefheid en hoop
en duizenden lachten en huilden
en klapten en riepen om Nelson Mandela,
jouw liefde, hun broeder, de zwarte koning (…)

Het is te hopen dat de nabestaanden van Stompie Seipei en de vele andere slachtoffers van Winnie Mandela, dit nooit onder ogen hebben gekregen. Je zou je geloof in christelijke solidariteit voorgoed verliezen. Had Oosterhuis in 1986, toen hij dit publiceerde, beter moeten of kunnen weten? Dat kan ik niet beoordelen. Moet deze identificatie van bijbels heil en aardse revolutie ons vandaag tot waarschuwing zijn? Absoluut!

Literatuur: Stephen Ellis, “Mandela, communism, and South Africa”, www.opendemocracy.net, 25 July 2011.
R. W. Johnson, “Why there is no easy way to dispose of painful history”, in: London Review of Books. (20 / 1999) 9-11. Riedwaan Moosage, “A Prose of Ambivalence: Liberation Struggle Discourse on Necklacing” in: Kronos (36 / 2010), 136-156.
Huub Oosterhuis, Nieuw Bijbels Liedboek, Baarn 1986.